Instellingen van zichtvensters

Na het creëren van een zichtvenster kunt u de eigenschappen ervan wijzigen in het Infopalet. Of: klik rechts op het zichtvenster en selecteer Instellingen in het contextmenu. Maar het bewerken van de parameters is niet de enige manier waarop u zichtvensters kunt bewerken (zie Zichtvensters bewerken).

Als u geen andere klasse opgeeft, wordt een zichtvenster standaard in de klasse <Geen> gecreëerd. Nadat het zichtvenster is ingevoegd, kunt u de klasse nog wijzigen. De zichtbaarheid van het zichtvenster wordt bepaald door de zichtbaarheidsinstellingen van de klasse die u toewijst (zie Concept: De zichtbaarheid van elementen in de tekening).

Wanneer u meerdere zichtvensters selecteert om de instellingen aan te passen, is het mogelijk dat bepaalde parameters een “onbepaalde status” hebben. Dit is het geval wanneer sommige zichtvensters verschillend zijn ingesteld. De wijzigingen die u maakt, zijn van toepassing op alle geselecteerde zichtvensters.

De standaardinstellingen van zichtvensters en de parameters in het Infopalet komen in grote mate overeen. De velden hebben gelijkaardige namen (maar niet altijd identieke). De overeenkomstige parameters staan beschreven in de secties over het creëren van elk soort zichtvenster. Hieronder staan alleen de parameters die uitsluitend via het Infopalet ingesteld kunnen worden.

Zichtvensters op presentatielagen creëren

Zichtvensters op ontwerplagen creëren

Een verticaal snedevenster creëren

Een horizontaal snedevenster creëren

Binnenzichtvensters creëren

Detailzichtvensters creëren

Klik om de velden te tonen/te verbergen.Klik om de velden te tonen/te verbergen.

Veld

Omschrijving

∆X/∆Y (presentatielaagzichtvensters, verticale en horizontale snedevensters en binnenzichtvensters)

Dit zijn de breedte en hoogte van het zichtvenster, of de horizontale en verticale reikwijdte voor binnenzichtvensters (Vectorworks Architectuur vereist).

X/Y

Dit is de locatie van het zichtvenster (in reële coördinaten).

Afstand X/Y/Z (ontwerplaagzichtvenster)

(Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist)

Dit is de afstand (in reële coördinaten) vanaf de originele ontwerplaagobjecten.

Scherm afstand X/Y/Z (ontwerplaagzichtvenster)

(Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist)

Dit is de afstand (in reële coördinaten) vanaf de originele ontwerplaagobjecten wanneer u in een geroteerd 2D/Planaanzicht werkt (zie Werken in een geroteerd 2D/Planaanzicht).

Rotatie

Bepaal de rotatie van het zichtvenster; als het zichtvenster gecreëerd werd in een geroteerde 2D/Planaanzicht (Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist), kunt u deze parameter gebruiken om het zichtvenster opnieuw uit te lijnen volgens het stelsel van reële coördinaten.

Vergrendel (voor zichtvensters op een ontwerplaag)

(Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist)

Vink deze optie aan om te vermijden dat u het zichtvenster per ongeluk verplaatst.

Deze parameter vergrendelt de coördinaten in de velden Afstand X/Y/Z of Scherm afstand X/Y/Z.

Grijp naar geometrie (snedevenster in een Renderworks of shaded rendermethode)

Hiermee kunt u grijpen naar objectgeometrie in het zichtvenster; het selecteren van deze optie kan de prestaties beïnvloeden. Het cache-geheugen van het grijpen wordt enkel bewaard als de documentvoorkeur Bewaar rendering zichtvensters geselecteerd is; zie Voorkeuren document: tabblad Weergave.

Bijgesneden

Hier wordt aangegeven of het geselecteerde zichtvenster al dan niet is bijgesneden (zie Bestaande zichtvensters bijsnijden).

Toon rand

Vink deze optie aan om de rand van de bijsnijding te tonen.

Bijwerken

Klik op deze knop om de rendering van het zichtvenster bij te werken. Indien u meerdere zichtvensters hebt geselecteerd en als ten minste één van deze zichtvensters is verouderd, zal Bijwerken in het rood verschijnen.

Terugverw. nr. presentatielaag

Hier vindt u de presentatielaagnummers van de aanduidingen die als terugverwijzing zijn geselecteerd via de knop Selecteer terugverwijzingen.

Selecteer terugverwijzingen

Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Terugverwijzingen’ te openen. Selecteer hier de objecten waarnaar u wilt verwijzen op de titel tekening van het zichtvenster. In de lijst vindt u referentieaanduidingen, snede/zichtaanduidingen en detailaanduidingen die het zichtvenster definiëren (aangeduid door een “o” in de kolom Def.) of eraan gekoppeld zijn en die zich binnen de aantekeningen van een presentatielaagzichtvenster bevinden.

Kies een categorie uit de lijst Terugverwijzing of kies ‘Selecteer objecten uit lijst’ en klik dan in de kolom Verwijzing van elk object waarnaar u wilt terugverwijzen.

Dubbelklik op een item in de lijst om het tijdelijk te markeren en in het midden van de tekenzone te tonen.

Zorg dat de titel tekening van het zichtvenster een veld voor terugverwijzingen bevat; anders zullen de verwijzingen niet worden weergegeven.

BackReference.png

Lagen

Klik op deze knop om de zichtbaarheidsinstellingen voor de ontwerplagen in het zichtvenster te wijzigen (zie ). De zichtbaarheid van lagen in zichtvensters wijzigen

Klassen

Klik op deze knop om te bepalen welke klassen zichtbaar zullen zijn in het zichtvenster. Het is ook mogelijk om bepaalde klasse-instellingen voor het zichtvenster te wijzigen, zoals de instellingen voor aantekeningen of bijsnijdobjecten. U kunt de zichtbaarheidsinstellingen voor de klassen van een geselecteerd zichtvenster overschrijven (zie De zichtbaarheid van klassen in zichtvensters wijzigen).

Datavisualisatie (voor presentatielaagzichtvensters)

(Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist)

Klik op deze knop om de kenmerken van objecten aan te passen op basis van objectgegevens (zie ). De tekening weergeven met datavisualisatie

Renderworks camera

Dit veld geeft aan of er een camera gekoppeld is aan het zichtvenster.

Rendering vlakken/ribben

Stel de gewenste rendermethode voor het zichtvenster in. Selecteer een methode voor de rendering van de vlakken en bepaal daarna de instellingen voor de gekozen methode.

Voor een samengesteld effect selecteert u ook een rendermethode voor de ribben en bepaalt u de nodige instellingen (Draadstructuur, Schetsstijl, Achterliggende lijnen verbergen en Achterliggende lijnen tonen zijn de enige mogelijke rendermethodes voor Rendering ribben).

Instellingen Rendering vlakken/ribben

Klik op deze knop om de instellingen van de gekozen rendermethode aan te passen. Merk op: deze knop is alleen actief voor bepaalde rendermethodes. Zie onderstaande links voor meer informatie hierover:

Draadstructuur: Draadstructuur - instellingen

Instellingen Shaded: Shaded - instellingen

Instellingen Renderworks op maat: Renderworks op maat - instellingen

Instellingen Renderworks artistiek: Renderworks artistiek - instellingen

Instellingen Achterliggende lijnen tonen/verbergen en Polygoon beschaduwd - finaal: Lijnrendering - instellingen

Schetsstijl: Een schetsstijl toekennen aan een zichtvenster

Belichting

Klik op deze knop om de instellingen voor Instellingen belichting te wijzigen.

Standaard wordt het omgevingslicht van een zichtvenster ingesteld volgens het omgevingslicht van de eerste zichtbare ontwerplaag in het snedevenster. Als er geen zichtbare lagen zijn, dan wordt het omgevingslicht ingeschakeld met als kleur wit en een helderheid van 35% (vergelijkbaar met de standaard sfeerverlichting voor een ontwerplaag).

Als de belichting bepaald wordt door een Renderworksstijl die op het zichtvenster van toepassing is, zal het dialoogvenster ‘Renderworksstijl’ geopend worden (zie Renderworksstijlen).

Geavanceerd

Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Zichtvenster geavanceerd’ te openen (zie Geavanceerde instellingen - zichtvenster op presentatielaag, Geavanceerde instellingen - zichtvenster op ontwerplaag of Geavanceerde instellingen - snedevenster). Omdat binnenzichtvensters technisch gezien snedevensters zijn, kunt u ook meer informatie vinden in Geavanceerde instellingen - snedevenster.

Keer richting om (voor snedevensters)

(Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist)

Klik om de snijkant van het snedevenster om te keren.

Snijlijn (voor snedevensters)

(Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist)

Klik op deze knop om een dialoogvenster te openen met daarin alle snijlijnen in het bestand (zie Snijlijnen toevoegen en verwijderen). Merk op: deze knop is enkel beschikbaar voor verticale snedevensters.

Activeer binnenzichtvensters (voor binnenzichtvensters)

(Vectorworks Architectuur vereist)

Klik op deze knop om de ontwerplaag te bekijken waarop de gekoppelde binnenzichtaanduiding zich bevindt, en de aanduiding te selecteren.

Detailaanduidingen (voor detailzichtvensters)

(Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist)

Klik op deze knop om een dialoogvenster te openen met daarin alle detailaanduidingen in het bestand (zie Detailaanduidingen toevoegen en verwijderen).

Beeldeffecten toepassen

(Rendering met Renderworks of Shaded vereist + zichtvenster moet bijgewerkt zijn)

Hiermee schakelt u de beeldeffecten in of uit.

Beeldeffecten

Klik op deze knop om het dialoogvenster ‘Beeldeffecten’ te openen. Hier kunt u makkelijk en snel de weergave van het zichtvenster aanpassen.

Snede/zichtaanduidingen creëren

Detailaanduidingen creëren

Detailaanduidingen toevoegen en verwijderen

Status van een zichtvenster

Zichtvensters bijwerken

Concept: Lagen overzicht